ALEXANDER MÜNNINGHOFF

Ik zag enkele weken geleden in mail van schaakhuis ‘De Beste Zet’  dat  ‘Hein Donner ,The Biography’ was verschenen.  Van de hand van Alexander  Münninghoff.  Journalist, Slavist, auteur en ….  schaker  (Elo lang rond de 2000). Het betreft een vertaling in het Engels van zijn “Hein Donner 1927–1988. Een biografische schets ‘ (1994) . Huhhh…?  Nu een vertaling van een biografie van jaren geleden, over een Nederlandse grootneester met niet een supersensationele schaakcarriėre?  Raakt dat nog verkocht? Ja, want  die Donner is nog steeds ook elders op deze aardkloot een bekende figuur. Niet zozeer door zijn schaakpartijen, maar vooral door zijn schrijfsels. Die mondiale populariteit werd namelijk ook veroorzaakt  door een Engelse editie van de kort voor zijn dood verschenen  uitgave van  ‘De Koning’,  een keuze uit Donner’s journalistieke werk plus een aantal van zijn  partijen.  Ik heb de biografie en ‘De Koning’ destijds met veel plezier  in het Nederlands gelezen.  Als die biografie al in mijn boekenkast staat, is het niet zo zinvol om die te kopen. Zoeken dus. Nee, die staat er niet. Dan maar aanschaffen.  Het lezen van de Engelse editie van Donner ging vrij vlot. Het zal u niet ontgaan zijn dat één van de verschijnselen van de Corona-tijd is dat vele thuiszitters  hun huis en hun tuin en hun boekenkasten zijn gaan opruimen. Zo ook uw wepmeester. Ik had het boek bijna uit toen ik bij het opruimen van de boekenkasten ontdekte dat ik de Nederlandse editie natuurlijk wel bezat. Toch niet erg.  Het was een goede training voor mijn niet geweldige Engels, en ook weer een opfrisser voor mijn wat weggezakte informatie met betrekking tot de legendarische Donner. 

En het las plezierig. Munninghof is een heel goede auteur. Hij schreef ook een (eveneens vertaalde en goed gerecenseerde) biografie van Euwe. (1976))  en ook nog een van Fischer.  Maar het meest bekend werd hij door een biografie van zijn eigen leven.  Een tijdlang topper op de bestseller-lijst, prijzen mee gewonnen. Ook wij (mijn eegaa ook) waren heel bewonderend over zijn ‘De stamhouder’ (2014) Ik las ergens bij een alweer positieve recensent dat die zich afvroeg hoe iemand met zo’n getormenteerd leven nog zo stevig in zijn schoenen kan staan. Zijn vader vocht bij de WaffenSS, die heeft hij na de oorlog ook niet meer gezien , de familie vluchtte uit Letland naar Duitsland. Later werd hij als kind uit Duitsland ontvoerd, door familie in Nederland tamelijk liefdeloos opgevoed, vreemd af-en-toe-contact met zijn moeder (18 jaar niet gezien), zelf 3 kinderen verloren aan de dood, enz., enz. Maar hij kon Slavische talen studeren aan de Universiteit, had wel een mooie carriėre als journalist (jarenlang correspondent in Moskou. ) , sprak vele talen, en had dankzij zijn innemende persoonlijkheid veel vrienden en was productief en toch ook vaak een levensgenieter.

Toen ik zijn Engelse ‘Donner’ net uit had, las ik tot mijn schrik in de krant dat hij gestorven was, op 28 april 2020.  Alweer iemand er plotseling tussenuit geknepen die je bewonderde. Iets te jong. Vond je vroeger sterven met 76 best redelijk, als je zelf ouder wordt, verleg je je grenzen. Mij lijkt nu de dood met 96 wel acceptabel.  Wat vreemd dat je zo met iemand ineens nogal intensief bent bezig geweest, en dat die dan  gelijk weer in de krant opduikt. Maar dan wel met een zwart randje!

Ik was behalve onthutst, daarna ook extra tevreden dat ik zijn boek over Donner weer gelezen had. Het voelde als een soort eerbewijs mijnerzijds aan Münninghof. Extra interessant voor mij was natuurlijk dat aan de Engelse uitgave een interview is toegevoegd van Dirk-Jan ten Geuzendam met Harry Mulisch (2008)  0ver diens vriendschap met Donner.  Donner en Mulisch waren lang boezemvrienden. Veel over die vriendschap gebruikte Mulisch later in zijn boek “De ontdekking van de hemel”. Donner stond model voor Onno Quist. Het boek is wel eens beschouwd als ook een eerbewijs aan hun vriendschap. En als zijn magnum opus.

Donner was voor mij ook zo’n onderwerp van bewondering. Ik volgde zijn verrichtingen na 1954, toen schaken voor mij belangrijk werd,  ijverig in de krant. (Computers bestonden nog niet, laat staan internet.)  Vaak was het knudde (dan werd hij laatste bij een Hoogoventoernooi) ,  soms verbijsterend goed. (Hij won driemaal het Hoogoventoernooi, en het meest opzienbarend: hij won het internationale schaaktoernooi in Venetië in 1967, waarbij hij de toenmalige wereldkampioen Tigran Petrosjan en nog een aantal supergrootmeesters achter zich liet.)  

Ik speelde één keer tegen Donner toen hij  een simultaan gaf. Ik was aan het studeren geweest op een jachtvariant van het Siciliaans die toen in de mode was. Dat gebruikte ik, met wat succes. Van Donner was bekend dat hij geen zin had om veel van zijn kostbare tijd aan openingstheorie te besteden. Maar mij viel op dat hij wel degelijk de sterkste zetten benutte die door het toenmalige instrumentarium voor actuele openingenstudie – “De Losbladige Schaakberichten” van Max Euwe-  waren aanbevolen.  Omdat wederzijds de sterkste en modernste zetten waren gespeeld en het aantal stukken op het bord flink was uitgedund, trok ik de stoute schoenen aan en bood remise aan. Ik zie het nog voor me. Ik, opkijkend tegen die boomlange man voor mijn tafeltje. Opkijkend, letterlijk en figuurlijk. En ik hoor hem nog zeggen, met een enigszins hypercorrecte, geaffecteerde stem  (hij was de nazaat van een nogal defige christelijke familie uit het westen des lands met enige belangrijke en beroemde Donners in de stamboom  ) : “Ja, dit kan ik niet meer winnen” , waarna hij een grootmeesterlijke hand uitstak die ik – eenvoudig jong amateurtje – zomaar even mocht schudden. Ik geloof dat ik weken lang die hand niet meer gewassen heb.

In augustus 1983 kreeg hij een hersenbloeding die het hem moeilijk maakte om te spreken en te typen. Hij typte toch, met één vinger, heel korte stukjes die in de NRC werden gepubliceerd. De stukjes zijn verzameld in vier bundeltjes, o.a. Na mijn dood geschreven. Daarvoor kreeg hij in 1987 de Henriette Roland Holst-prijs. Hein Donner overleed op 61-jarige leeftijd in verpleeghuis ‘Vreugdehof’ aan een maagbloeding.

Ik zal een volgende keer nog wat nader ingaan op wat ik over Jan Hein Donner leerde van Münninghoff, en wat meer schrijven over Donner’s journalistieke werk en misschien wat laten zien van zijn beroemdste partijen. (Of beruchtste! Donner was ook beroemd wegens zijn geregeld optredende blunders!).

Alexander Münninghof  (1944-2020),  bedankt.  Rust in vrede!

Hersenfitness 6 + Oplossing

Wat is de beste zet voor wit?

Ivanchuk- Turov 2007

Zie voor de reacties van Bert en Gerrit hieronder bij “een gedachte over”. Voor het gemak ook nog maar even als ‘levend diagram’



Ouwe Kost 6 (slot)

Omdat veel schakers uit de ouwe tijd onze gelederen thans niet langer versterken, ben ik nu wel bijna uitgepraat over jullie partijen uit de ouwe doos. Maar ik vond er nog enkele, o.a. nog éen, van een nog niet behandeld huidig lid van Aris de Heer, van de externe competitie seizoen 2005-2006. In onze deelnemerslijst van dat jaar staan ook nog Paul Ruber, Stefan Vink, Erik Pot, Pieter Worp.  Ik  hoop van harte, maar vermoed zeer, dat die allemaal nog in leven zijn. Maar destijds verhuisd of verhinderd geraakt op maandagavond. (of was dat toen dinsdagavond?)  De rest van onze deelnemers van 2005-2006 hebben we in vorige happen Ouwe Kost al verorberd.

Nou ja, op één persoon na. Nou ja, dat was ik dus zelf. Nou ja, op gevaar af van  ergerlijke  ijdelheid  te worden beschuldigd zal ik dit serietje maar afsluiten met een partijtje van mezelf. Het liefst zo’n miniatuurtje , met lekker spectaculair offertje in een vroeg stadium. Maar heb ik die niet alle al eens misbruikt, in een vroegere serie over miniaturen of over het BDG-gambiet?   Bovendien kwamen die korte partijtjes vooral later pas, toen ik eens even flink aan mijn openingsrepertoire was gaan werken. En ik was ook niet zo heel erg succesvol in dat jaar (2005/06  (3,5 uit 6)) , en ons team ook niet.  (We eindigden in de middenmoot  in de 3e klasse)  Ook dat kwam later pas.

Toch vond ik nog iets,  wat er wel mee door kon.

Eddy SaraberJan Piersma (Koedijk 2, elo 1630)) ,  14 maart 2006 

Ik had na 50 jaar wedstrijdschaak een geweldige  hekel gekregen aan het Klassiek Damegambiet,  toen en nu veel gespeeld. Ik kon daar nooit iets leuks tegen verzinnen. Dus was ik gaan uitkijken naar iets prettigers. Ik herinnerde me een prominente speler van mijn allereerste schaakvereniging . Die speelde Colle. Wat dat inhield wist ik nog steeds niet erg in 2004, maar ik herinnerde me wel iets wat stond  in een blad van 1955 van mijn club ‘Het Vrije Veld’ (schaakclub van een krant: ‘Het Vrije Volk’). Dat die speler alweer een mooie aanvalspartij had gewonnen ‘met zijn lijfopening, de Colle’.  Misschien moest ik me daar maar eens in gaan verdiepen. Daar heb ik geen spijt van gekregen. Als je als zwartspeler een beetje op de hoogte bent, hoef je er echt niet erg bang voor te zijn. Maar op ons niveau zijn er niet zoveel mensen op de hoogte en met sjablonezetten  kun je er met zwart toch wel flink tegen in de problemen raken. En voor de witspeler is het een overzichtelijk geheel waar je geen vijf boeken voor nodig hebt. Zelfs ik heb er veel partijen mee gewonnen. Zo ook tegen Piersma.

Na de standaardzetten   1.d4 d5 2.Pf3 e6 3.e3 Pf6 4.Ld3 c5 5.c3 Pc6 6.Pbd2

  ES – Piersma (6.Pbd2)

wordt nogal eens  6. .. cxd4 gespeeld.

Het boek ziet als bezwaar van cxd4 dat wit na exd4 met Te1 druk kan gaan uitoefenen op de e-lijn. Die pion op e6 vastzetten. Zelf loeren naar veld e5. Dat wist ik nog uit het boekje. Gerrit speelde het ook tegen me in 2007. Dat werd ook een partijtje waarin mij alles meezat. Nee, dat cxd4 is niet aan te bevelen. Het boekje had gelijk. Wit krijgt langzaam wat voordeel:



ES – Piersma (14…Pf8)

Dit is de stelling waar een Colle-speler van droomt:  zwarts loper op c8 zit achter de pionnenketen en kan dus niet meehelpen met het verdedigen van zijn koningsstelling.  Wit heeft twee lopers die daarop dreigend gericht staan. De g- en h- pion rukken op.

Dat leidt na wat langzaam verder dreigend optreden tot de volgende stelling:


  ES – Piersma (22.Lc2)

En nu kan het offerfestijn een aanvang nemen. Dat moet een offer worden op h6. (En als die pion nog op h7 had gestaan, was het een offer op h7 geworden.) in ieder geval is het een dreiging.



Zeg nu zelf, dat is toch heel wat leuker dan het schuiven in een klassiek damegambiet.

Ik laat het hierbij met de ouwe kost. Tenzij  u zelf iets aandraagt. Ik ga iets anders bedenken.

Hersenfitness5 + oplossing

Volgende is ook wel grappig. Zo op het eerste oog denk je dat zwart wel erg veel tegelijk dreigt. Maar …..

Wit aan zet wint snel!   Hoe?

Hieronder de correcte reacties van Gerrit en Bert. Voor het gemak toch hieronder ook nog maar even het ‘levend diagram’



Hersenfitnes 4 + Oplossing

Probeer het zonder bord en stukken en zonder computerprogramma. Train uw vermogen om vooruit te zien. Binnenkort de oplossing alhier.

Wat hieronder volgt vind ikzelf prachtig. Dat er zoveel schoonheid in dat spelletje kan schuilen! Ik denk dat deze de moeilijkste is tot nog toe. Voor de bollebozen onder ons. (Van welk schaakprincipe maakt wit gebruik?)

Natuurlijk staat wit materieel beter. Maar winnen zal nog een hele klus worden, resp. niet mogelijk zijn. Denken wij eenvoudigen van geest. Maar niks hoor !

Wit geeft mat in 4 zetten

Gerrit stuurde me weer de correcte oplossing. Dezelfde als hieronder aangegeven. Hij noemt het schaakprincipe: ‘Afgedwongen zetten’. Ik had het woord ‘Zetdwang’ in mijn hoofd. Vooral voor 3 …. b5. Je moet zetten, en je kunt niet anders dan de zet doen die gunstig is voor de tegenstander. Dat geldt inderdaad eigenlijk voor alle zetten in de oplossing.

Bert stelt vast dat winnen niet moeilijk is. Zie zijn r e a c t i e hieronder. Maar zijn idee 1. Kc6 wordt geen ‘mat in 4 zetten’. Die oplossing zegt hij wel gevonden te hebben. Maar ik denk dat Bert zo -terecht- bezwaar maakte tegen mijn opmerking dat winnen nog wel eens lastig zou kunnen worden. Voor de beste schakers niet. Mij leek het best nog lastig.