Uit de kast gekomen, 3

Ik schreef de vorige keer dat ik nog even verder zou neuzen  in “Nieuwe schaakkuriosa” van Tim Krabbé. Of ik nog wat meer leuks voor u en mij kon ontdekken. Maar het kwam er even niet van. Omdat het vreselijk warm werd, en ik daar niet goed tegen kan. Ik had nergens meer zin in. En ook wel omdat er op mijn vorige vier Corona-tijd-artikelen vrijwel geen reactie bij me was binnengekomen, althans niet van clubgenoten. Zegge en schrijve 1 (één).  Zien die clubmakkers in deze moeilijke tijden het schaken even niet meer zitten? Heeft mijn gepruts dan eigenlijk nog wel wat zin?

Maar de hitte is nu even over, mijn apathie en mijn twijfel hopelijk ook een beetje, en dus bladerde ik weer wat verder in het boekwerkje. In Hoofdstuk 3, “De gratis zet van Nimzowitsch”. En direct werd ik weer enthousiast. Wat is het toch een mooi boek!

De titel van dit hoofdstuk ontleent hij aan “Mein System”, het beroemde boekwerk van Nimzowitsch waar ik lang geleden een aantal artikelen aan wijdde. (Ik zag tot mijn schrik dat de diagrammen erbij verdwenen zijn. Daar moet ik misschien iets aan doen. Veel dom werk. Maar voor wie doe ik dat? Voor mezelf misschien.)

Nimzowitsch omschrijft dit motief – de zogenaamde ‘Zwickmühle’– op de hem eigen omstandige maar duidelijke wijze: “Der  langschrittige abziehende Stein hat die Wahl zwischen allen Feldern in der entsprechende Abzugslinie, ohne dass es ihm ein Zug kostet, also vollständig gratis” Met het eerste  van Krabbé’s voorbeelden weet  u ook vast weer wat dat was:

Torre-Lasker 1925

Lasker was enkele jaren eerder nog wereldkampioen, en ook in 1925 nog een heel sterke schaker. Maar – schrijft Krabbé- hij was een beetje afgeleid door een telegram dat bij hem tijdens de partij werd bezorgd en lette even niet goed op, en gaf zijn tegenstander een kans op een lange, maar niet zo moeilijke en fraaie combinatie. U kunt het ook! Als u het even weet. En het is niet zo super-zeldzaam. U komt het vast nog wel eens tegen.



“Een gratis zet”:  dat is hier elke torenzet omdat die steeds met schaak gepaard gaat en de zwarte koning te weinig ontsnappingsmogelijkheden heeft.  Dus mag de witte toren zijn verwoestende werk eindeloos herhalen.

Hierna volgen bij Krabbé nog 20 bladzijden met voorbeelden zulks, plus analyses, soms zeer ingewikkeld. Ik heb er nog wat uitgevist, wat me voor onze site wel leuk lijkt. Ik vermoed dat u ervan kunt smullen!

Een studie van Weenink, 1923.

Zo op het oog geen centje pijn voor wit. De zwarte pion staat wel op promoveren. Maar daar is toch eenvoudig wat aan te doen? Maar dat valt tegen, want kijkt u maar eens wat er na Ta1 gebeurt. Ha ha, dat wordt pat. Er is maar één winnende zet voor wit!



Als je ze op het spoor bent, zijn die Zwickmühles vaak niet zo moeilijk uit te rekenen. Maar je moet eerst wel even vermoeden dat het erin zit.

Het volgende voorbeeld is ook niet ingewikkeld. Maar er komen wel offers aan te pas, en u moet zich even realiseren dat Smyslov in 1957 wereldkampioen werd (tegen Botwinnik) , maar in 1935 nog pas 14 jaren oud was!



De volgende studie laat zien dat er toch vaak heel subtiel gedacht moet worden. Zoek maar eens uit welke enige zet wint in het volgende diagram. Middels een Zwickmühle uiteraard.



Nog maar eentje om het af te leren?

In boeken met oude voorbeelden kunt echt het genie Aljechin niet missen. Hij was een antisemiet, een notoir drankorgel, een nazi-bewonderaar, maar vooral een formidabele schaker met geweldige tactische bekwaamheid, en hij was heel lang wereldkampioen. 1927-1935  (O.a. wegens te veel drankconsumptie  was hij toen even niet opgewassen tegen Max Euwe)  en van 1937- 1946  ( even een missertje recht gezet) .



Aljechin,1928 – Fletcher,simultaan

En omdat ik het niet kan laten, een laatste voorbeeld uit Tim Krabbés schitterende boek  waarin nog honderden andere mooie fragmenten ( Kees Kerkdijk zou het terecht een stukje ‘Titanen-arbeid’ noemen).

Leuk is hier ook dat de 13- jarige Robert Fischer hiermee een van de sterkste Amerikaanse grootmeesters versloeg. Hij slaat niet direct de loper op b6 (dan kan wit daarna op c3 een paard terugnemen), maar met zijn zwickmühle zorgt hij er eerst voor dat het paard op c3 door de loper op g7 gedekt staat, en daarna wint hij het stuk.



D.Byrne – Fischer

Ik stop maar met Krabbé’s boek. Ik ga het terugzetten in de kast. Voor nog veel meer dergelijke onderwerpen en voorbeelden zult u “Nieuwe Schaakkuriosa”zelf moeten bemachtigen. Het is is helaas uitverkocht, maar antiquarisch of in de bibliotheek? Een aanrader.

eindcorrectie moet nog plaatsvinden

Hersenfitness 13 + Oplossing

Zonder bord of computerprogramma. Wit kan wel opgeven. ?

Kreeg van Gerrit binnen een uur de correcte oplossing van nr 13 doorgemaild.

En ook een vraag n.a.v. hersenfitness12: Wat als zwart na 1. Txd3 niet terugpakt met zijn dame, maar De7 speelt? Hij heeft in zoverre gelijk dat dat het verliesmoment ietsje vertraagt. Maar dat is niet zo geschikt voor een probleem ‘vraagstukje’ (Brouwer). Het is niet de poging om verlies te voorkomen door aan te tonen dat het offer niet correct is. Gerrit wil weten of de computer aangeeft dat na 1. …. De7 2. Tf3 de beste is? Nee, dan geeft hij 2. La3!! Maar Tf3 is natuurlijk ook goed genoeg,

De oplossing van fitness 13:



Uit de kast gekomen (2)

Als beloofd nu mijn hengel uitgeworpen in “Mysterieuze krachten in de toren” van Krabbé’s “Nieuwe Schaakkuriosa”. Maar de vangst viel een beetje tegen. Daar kon Tim Krabbé  niets aan doen. Was gewoon mijn  schuld. Deze vijver is echt buitengewoon rijk en bevat informatie die zelfs voor grootmeesters uniek is. Hij bevat vooral theorie over hoe, als mogelijk,  aan de dolle toren te ontsnappen. Met analyses die vele bladzijden per stelling in beslag nemen. Buitengewoon. Waarschjjnlijk theorie  die nergens anders te vinden is. Maar …..  te moeilijk voor mij, en ik vrees ook voor u.  Ik wilde wat eenvoudige witvisjes vangen voor de kat, maar kreeg  een zeldzame zeelt-soort  aan de haak, zonder enig idee hoe daar iets smakelijks mee te bereiden. Ik ben tenslotte geen chef-kok-schaker.  Dus eerst maar even via de google-winkel  wat simpelers besteld om aan u voor te zetten. Daar begin ik mee. Wat me wel voor ons , eenvoudige consumenten, ook  smakelijk lijkt van Krabbé zal ik daarna  aan de orde stellen.

In     chessgames.com   vond ik een buitengewoon grappig voorbeeld van een ‘dolle toren’. Dat is een toren die niet geslagen mag worden omdat de stelling dan pat is en je de winst dus op je buik kunt schrijven. Haast onvoorstelbaar dat zo’n stelling dan remise is. Dit soort stellingen is niet zeer zeldzaam. Omdat een normaal mens zoiets niet ziet aankomen. Ook hier was het motief best te voorkomen geweest, en de winst niet moeilijk, maar ja wie rekent nu op zoiets. Grünfeld in ieder geval niet . Dat was toch ook geen kleine jongen. Won vele toernooien en was de vaste 1e bord-speler van het schaakteam van Oostenrijk.

Janovski-Grünfeld, 1925



In één van de bloedstollende partijen in de diverse matches om het wereldkampioenschap tussen Kasparov en Karpov dreigde ook even een remise in verloren stelling door een dolle toren van Karpov. Maar hier laat Kasparov even zien dat die vlieger hier niet opgaat. Karpov verliest.Dat deed hij niet zo vaak.

Kasparov-Karpov 1985



Tom Krabbé besteedt 40 bladzijden aan dit onderwerp. Met zeer uitvoerige analyses, en talloze voorbeelden. Geeft veel theorie over mogelijkheden om aan de dolle toren te ontkomen. Zeer ingewikkeld!

Hij stelt vast dat er veel fouten worden gemaakt. Door schakers die de dolle toren niet zien aankomen. En door schakers die niet zien hoe ze in hun stelling nog kunnen ontsnappen,

Enkele van zijn voorbeeldjes die wij, eenvoudige zielen, misschien nog kunnen volgen:

Smejkal (Elo 2500) met zwart,  gaf ten onrechte de volgende stelling op tegen Sax (Elo 2600)

Hij overzag dat hij in wezen drie dolle torens had!



Ook in de volgende partij Wockenfuss (2257) – Andersson (2550)  overzag  wit het motief van de dolle toren. (Grappig dat ook Komodo 10 het eerst niet ziet! Maar geef hem veel tijd en dan gaat hem ook een licht op!)



Hier laat ik het maar even bij.

Wat we er in ieder geval van kunnen opsteken: Kijk ontzettend uit als je in de buurt van een toren- eindspel raakt, waarin een koning zodanig omsingeld is dat hij pat kan komen te staan. Ook niet op een manier die je eigenlijk niet voor mogelijk houdt.

Ik ga nog even verder bladeren in “Nieuwe schaakkuriosa”. Vind ik nog wat lolligs, dan merkt u dat wel. Anders trek ik wel een ander boek uit mijn kast. Keuze genoeg.

Eindcorrectie moet nog plaatsvinden.

Uit de kast gekomen (1)

Uit de kast. Een uitdrukking. Ja, met meer betekenisen. (‘Taal is zeg maar ook mijn ding!’) 

Eerst letterlijk. Ik hoop niet dat ik iemand op de kast jaag, als ik boud beweer dat mijn kast nog steeds zeker veel meer schaakexemplaren  rijk is dan er bij u op de plank staan. En dan te bedenken dat ik vijfentwintig jaar geleden de helft ervan met bloedend hart  aan sc Caïssa  heb weggegeven, omdat ik ruimte moest maken. Ik had natuurlijk kunnen gaan verhuizen, maar dat trok me totaal niet. Dat gaat veel geld, energie en tijd kosten, en dat alles investeerde ik liever in o.a.  de beoefening van het edele schaakspel.

Figuurlijk: ‘iets toegeven dat je tot dan toe verzweeg omdat je vreesde voor de domme reactie van je medemens.  Ja, ik moet nu wel toegeven dat ik mijn boekenkast schaakboeken heb staan die ik slechts gedeeltelijk heb gelezen. Dat geldt niet voor toppers als de autobiografie van Benkö, de vuistdikke biografie van Keres,  Euwe’s ‘Oordeel en Plan’,  Averbach’s ‘Wat iedere schaker van het eindspel moet weten’. Om er een paar te noemen waar ik met vertedering aan terugdenk. Het was natuurlijk de bedoeling dat ik er sterker door zou gaan schaken. Ik denk niet dat dat gelukt is. Nou ja, misschien een klein beetje, …..   een verdomd klein beetje. Waren ze het geld en al die energie wel waard ? Ach… het hield me van de straat. Achteraf denk ik wel eens dat veel van die lessen van schaakhoogleraren je van het kastje naar de muur stuurden.

Ik vrees uw hoongelach als ik toegeef dat ik sommige boeken helemaal niet gelezen  heb. Gekocht uit hebzucht, weggezet voor later, als ik meer tijd zou hebben. Dat zou dus nu moeten zijn. Wegens Corona! Eindelijk ben ik uit de kast gekomen! En zij ook, hèhè, dat lucht op!

Er zijn nu  geen wekelijkse partijen van u meer, en omdat ik uw ‘ouwe kost’  al eerder heb benut, moet ik andere inspiratiebronnen zoeken. Goed idee: mijn boekenkast! Kijken wat er uit de kast komt.  Voor het eerst lezen, ten dele of geheel, soms herlezen. Zoeken naar iets wat misschien voor u de moeite waard is. Genoeg voorraad voor een nieuw serietje.

Ik begin met Tim Krabbé ,  ‘Nieuwe schaakcuriosa’. (1977).  Veel later door mij  antiquarisch aangeschaft. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt doordat er vaak in schaakkolommen uit geciteerd werd. Ook zijn eerdere ‘Schaakcuriosa’ (1974) werd vaak genoemd.

Beroepsmatig was Tim Krabbé toen ook voor mij van belang. Hij was vooral ook een literair auteur. Vooral zijn boekje ‘Het gouden ei’ vond bij mijn leerlingen gretig aftrek. Het was dun, behoorlijk spannend en het was ook verfilmd en hun leraar Nederlands vond het geschikt voor de examenlijst. Leerlingen die van wielrennen hielden, lazen om dezelfde redenen ‘De renner’, waarin Krabbé verslag uitbrengt van een door hem met enig succes verreden wielerwedstrijd in Frankrijk.  De hobby’s  van deze (meermaals bekroonde) schrijver:  wielrennen en schaken. (Zat als schaker  lang bij de top 20 van Nederland).

Zijn ‘Nieuwe schaakcuriosa’  bevat een schat aan partijen, stellingen, anecdotes die om de ene of de andere reden grappig of interessant zijn. Maar het is te veel, en vaak ook zijn de analyses te moeilijk en te diep om het achter elkaar uit te lezen. Dat gaat er nu zeker niet meer van komen, want mijn ogen zijn te slecht geworden om dat akelig kleine en te grijzige lettertje lang achter elkaar te kunnen verduren.  Maar ik kan er nog wel een paar grappige dingen uit vissen. Je hebt in die rijke vijver namelijk bijna altijd gelijk beet.

Ik ga hem letterlijk citeren, maar zijn analyses in bewegende diagrammen voor u leesbaarder maken.

Uit hoofdstuk: “Te mooi om niet waar te zijn”.

“Echte massasuggestie zoals deze, waarbij een groot publiek gedurende lange tijd voorbijziet aan heel simpele mogelijkheden, komen niet erg vaak voor. Een geval waarbij de collectieve begoocheling vroeg gesignaleerd, maar vervolgens weer vergeten werd is het volgende diagram:

TietzRamisch

   TietzRamisch 1898

Een stelling die in de meeste handboeken opduikt. De fantastische oplossing is:



Parbleu! Maar nooit heb ik in die handboeken er de aantekening bij gezien die Weenink al in1914 naar de redacteur ‘Partijstellingen’ van het Tijdschrift der Nederlandsche Schaak Bond stuurde. Weenink merkte op dat zwart helemaal niet gedwongen is om de Dame te slaan en dat het na  2. …Kb7 zelfs de vraag is of wit wel gewonnen staat.



De redacteur Strick van Linschoten, meende die winst toch te kunnen aanwijzen:



Maar hij gaf toe dat weer een andere opmerking van Weenink een eventuele discussie daarover overbodig maakte, want na 1. Txc6 kan wit gewoon een stuk winnen!:



Er is overigens nog een grotere fout, waar Weenink niet op wees, omdat Strick van Linschoten de stelling na 1. Txc6 Kxc6 had gepubliceerd. Maar in ons uitgangsdiagram wint   1. Dc2 !! ( i.p.v. Txc6) minstens een toren omdat er anders nog veel meer materiaal verloren gaat.



De verklaring van het vergeten van dit alles: liefde maakt blind. De oorspronkelijke oplossing van Tietz-Ramisch is te mooi om niet waar te zijn.”

Hierna vertelt Krabbé dat hij zich wel een poos heeft afgevraagd of ook dit geen ‘mystificatie’ was. Hij geeft in dit hoofdstuk meer voorbeelden  van zogenaamd echte partijen of stellingen, die in werkelijkheid  ordinair verzonnen zijn, om op de lezer indruk te maken.   Zelfs Aljechin deed zoiets! Meermalen zelfs!

En Tietz  was geen supersterke schaker, beetje van hoofdklasseniveau. maar in zijn partijen komen heel veel dameoffers voor. En veel van die dameoffers waren zo probleemachtig fraai, dat Krabbé begon te twijfelen. Maar, schrijft hij, hij is van dat idee teruggekomen. Nadat hij had vastgesteld dat Tietz op dezelfde dag jarig is als hij! (Ik vermoed dat u dat niet zo’n sterk argument vindt.   Maar ja, Krabbé’s boekje is niet alleen erg informatief, maar ook vaak grappig!)  Hierna volgt nog een voorbeeld van zo’n dameoffer. Ik zou het zo bij Hersenfitness kunnen plaatsen.  Ik zou zeggen, kijk eens of u het zo  kunt vinden, zonder te spieken.

Roland-Tietz , 1902

Zwart speelt en zet geforceerd mat



en mat via Lf8 of Pf5 is niet te voorkomen.

En onderwerp dat mij zelf altijd fascineerde  is het ‘dolle toren’-motief. In Krabbé’s boekje staat een hoofdstuk “Mysterieuze krachten in de toren”   Vast ook een rijke vis-stek. Daar ga ik volgende keer maar eens  de hengel uitwerpen.   Voorlopig:  “Poppetje gezien, boekenkastje dicht”